Zwerver
Ik heb mij hardnekkig verscholen,
verscholen onder een brug;
geschrokken teruggetrokken,
net in leven, onderleven.
Mijn bunkerdak is het weg-dek,
dak om onder weg te blijven;
wegblijven van het firmament.
De zwerver: een verwilderd,
ongezien kind, verscholen.
Mijn gewapend schedeldak
als helm tegen kogel;
executieoordeel door Jou?
In deemoed zet ik af mijn helm,
plaats hem onder rechterarm,
buig ootmoedig voor mijn meester;
oordeel mij in je Liefde,
doorschouw en –licht me maar.
Ik blijf die zwerver hier,
maar niet meer daar;
vondeling en gevonden.
In deemoed verlaat ik mij
op jouw Zon; doorlicht
en verlaag mij verder.
Voor mij geen helm,
narrenmuts van vlucht,
maar nu één van vreugde
in dit kinderzottenfeest.
22 05 2014
Rumi Dl2; blz 213; “Keer terug tot je volk, jij losgeslagen zwerver zonder baan”